Inleiding
De Kerk van het Oosten (Eta ed Mèdenha) heeft vele interne conflicten gekend doorheen de geschiedenis, maar vanaf 1552 heeft het toch een ontwikkelingsproces gekend, die redelijk ingewikkeld is en vrij grote gevolgen heeft gehad op organisatorisch vlak[1]. Deze ontwikkeling werd in grote mate beïnvloedt door de Rooms-Katholieke Kerk.
Het jaar 1552 staat binnen de Kerk van het Oosten (Eta ed Mèdenha) bekend als het ontstaan van de Chaldeeuws-Katholieke Kerk, gesticht door Yohannan Sulaqa, een monnik en hoofd van het klooster Raban Hormizd nabij het dorp Alqosh.
In dit artikel gaan we echter zien dat Yohannan Sulaqa en zijn opvolgers de eigenlijke stichters zijn van de Assyrische Kerk en de Oude Kerk van het Oosten en dat pas in het jaar 1830 sprake is van een Chaldeeuws-Katholieke Kerk, waarbij Chaldeeuws steeds verwees naar het volk en niet zoals men durft te beweren naar de betreffende Kerk. De Chaldeeuws-Katholieke Kerk volgt bovendien de originele lijn van de patriarchen van de Kerk van het Oosten (zie figuur 1).
Figuur 1
Autonome Kerk
De Kerk van het Oosten was reeds sedert de 5e eeuw autonoom geworden en werd gekenmerkt door de ‘Nestoriaanse ketterij’. Nestorius, was een 5de-eeuwse patriarch van Constantinopel en werd omwille van zijn christologische opvattingen afgezet en verbannen.
Het etiket Nestoriaans was in feite een benaming die onterecht werd gegeven aan de christenen van de Kerk van het Oosten, want deze christenen volgde reeds sedert de 5e eeuw grotendeels de christologische opvattingen van Theodore van Mopsuestia, beter gekend als de duofysiete leer. De visies van Nestorius leunde hierbij aan en daardoor werden de christenen van de Kerk van het Oosten ook bestempeld als Nestorianen. Een “ketterse” benaming waar zij het toen niet moeilijk mee hadden en die in feite niet echt ketters kan genoemd worden.
Deze ‘Nestoriaanse ketterij’ was dus het gevolg van theologische conflicten in de 5e eeuw, waarbij de Kerk van het Oosten zich had gedistantieerd van de toenmalige patriarchaten (Rome, Alexandrië, Antiochië, Constantinopel en Jeruzalem) en een autonomie creëerde. Dit veranderde echter vanaf 1552.
Toenadering tot de Rooms-Katholieke Kerk
In 1539 volgde Shem’on VII Isho’yahb zijn broer Shem’on VI op als patriarch van de Kerk van het Oosten.
De patriarch Shem’on VII Isho’yahb kreeg gedurende zijn regeerperiode veel tegenwind van bisschoppen, priesters, monniken etc., omdat hij nogal controversiële beslissingen nam. Voorbeelden hiervan zijn het aanstellen van zijn twaalfjarig neefje Hnanisho als metropoliet van Mosul en als natar kursya (beschermer van de stoel) in 1539, alsook het aanstellen van diens vijftienjarige broer Eliya (de toekomstige patriarch Eliya VII) als metropoliet in 1543.
Wegens deze provocatieve aanstellingen en andere zaken werd de patriarch Shem’on VII Isho’yahb zo onpopulair dat zijn tegenstanders tegen zijn autoriteit begonnen te rebelleren.
De rebellerende bisschoppen, priesters, monniken etc. ontmoetten elkaar te Mosul in 1552 en verkozen aldaar een nieuwe patriarch, namelijk Yohannan Sulaqa.
Er was echter geen metropoliet die Yohannan Sulaqa kon zegenen als patriarch, zoals het canonieke recht voorschreef. De voorstanders van Yohannan Sulaqa beslisten om zijn positie te legitimeren door de zegening van de paus van Rome Julius III.
Yohannan Sulaqa vertrok in 1552 via Jeruzalem naar Rome. Sulaqa had documenten met zich mee, waarin er verkondigd werd dat de huidige patriarch Shem’on VII Isho’yahb gestorven was in 1551 en dat hij legitiem verkozen werd als de nieuwe patriarch.
Gezien de Rooms-Katholieke Kerk niet in staat was om de juistheid van deze informatie te achterhalen en Sulaqa zich profileerde als een goede katholiek kondigde paus Julius III op 20 februari 1552 Sulaqa aan als nieuwe ‘patriarch van Mosul’. Op 9 april 1553 werd Sulaqa in de Sint-Pieters basiliek gezegend tot bisschop en tot aartsbisschop. Op 28 april 1553 werd Sulaqa uiteindelijk erkend als patriarch.
Vanaf deze periode werd de Kerk van het Oosten geconfronteerd met een permanent schisma en een rivaliteit tussen het katholieke en niet-katholieke kamp. Men had voortaan dan ook twee patriarchen binnen de Kerk van het Oosten.
Het lot van Yohannan Sulaqa
Yohannan Sulaqa keerde eind 1553 terug naar Mesopotamië en vestigde zich in Amid (Diyarbakir). Hij ontving documenten van de Turkse autoriteiten waarin hij erkend werd als hoofd van de Chaldeeuwse natie, naar voorbeeld van al de patriarchen.
Yohannan Sulaqa zegende reeds na vijf maanden metropolieten voor Gazarta, Hesna d’Kifa en voor drie nieuwe bisdommen, Amid, Mardin en Seert.
De reeds bestaande patriarch Shem’on VII Isho’yahb zag dit als een uitdaging en reageerde door in 1554 metropolieten te zegenen voor Nisibis (Nusaybin) en Gazarta. Shem’on VII Isho’yahb zorgde er ook voor dat de gouverneur van Amadiya aan zijn kant stond.
Yohannan Sulaqa vertrok in 1554 naar Amadiya waar hij door de gouverneur van Amadiya werd uitgenodigd, maar werd onverwachts gevangen genomen voor vier maanden, gefolterd en uiteindelijk vermoord in januari 1555.
De patriarchale lijn van Yohannan Sulaqa
Na de dood van Yohannan Sulaqa in 1555, stierf ook de patriarch Shem’on VII Isho’yahb.
Shem’on VII Isho’yahb werd opgevolgd door zijn neef en ‘natar kursya’ Eliya VII. En Yohannan Sulaqa werd opgevolgd door Abdisho IV Maron, de door hem pas gewijde metropoliet van Gazarta.
Het was in Amid niet veilig voor Abdisho IV Maron en dus verbleef hij tot zijn dood in 1570 in het Mar Yaqob klooster nabij Seert.
Abdisho IV Maron werd opgevolgd door Shem’on VIII Yahballaha die patriarch was tot zijn dood in 1580.
De vierde patriarch in de lijn van Yohannan Sulaqa was Shem’on IX Denha, metropoliet van Salmas die bekeerd was tot het katholicisme door Eliya Asmar, een vriend van Sulaqa en metropoliet van Amid. Shem’on IX Denha verbleef gedurende zijn regeerperiode in Salmas (Iran).
Politiek van Rome
De Kerk van Rome had naar het einde van de 16e eeuw de waarheid geleerd over de omstandigheden die de Kerk van het Oosten had verdeeld in 1552.
Het Vaticaan hield om die reden contacten met beide patriarchen met als doel op termijn één verenigde katholieke Kerk van het Oosten te creëren.
Dit verliep echter moeizaam en men is hier uiteindelijk nooit in geslaagd.
De Kochanes patriarchen
De patriarchale lijn van Yohannan Sulaqa, ook gekend als de geünieerde patriarchen, kreeg een grote wending in 1600. Na Shem’on IX Denha werd Shem’on X patriarch in de lijn van Sulaqa.
Shem’on X verhuisde zijn patriarchaat naar Kochanes in het moeilijk bereikbare Hakkari gebergte en maakte daardoor communicatie met de buitenwereld bijna zo goed als onmogelijk.
De beslissing om het patriarchaat te verhuizen naar Kochanes had drastische gevolgen, in die zin dat een vereniging met de andere patriarchale lijn een onmogelijke opdracht was geworden voor het Vaticaan.
De hoop van het Vaticaan om een katholieke patriarch op de stoel van een verenigde Kerk van het Oosten te krijgen kreeg hierdoor een enorme deuk.
Shem’on X creëerde een nieuwe patriarchale lijn, gekend als de Kochanes patriarchen, die tot de dag van vandaag nooit zou verenigd worden met de Rooms-Katholieke Kerk.
De Kochanes patriarchen zijn dus de werkelijke opvolgers van Yohannan Sulaqa, in die zin dat ze de afgetakte lijn van de originele Kerk van het Oosten hebben verder gezet.
Deze aftakking bleef “Nestoriaans”, daar ze de doctrine van de Rooms-Katholieke Kerk nooit hebben aanvaard.
In de tweede helft van de 20e eeuw splitst deze Nestoriaans gebleven aftakking van de Kerk van het Oosten in twee met enerzijds de Assyrische Kerk van het Oosten en anderzijds de Oude Kerk van het Oosten.
De Mosul en Amid patriarchen
Terwijl de opvolgers van Sulaqa in Kochanes ver verwijderd waren van contact met de Rooms-Katholieke Kerk, was de katholieke invloed in Amid (Diyarbakir) en op het Mosul patriarchaat redelijk sterk.
De Mosul patriarchen, opvolgers van de originele lijn van de Kerk van het Oosten, bleven nog lange tijd na 1552 “Nestoriaans”, maar zouden uiteindelijk toch bezwijken voor de Rooms-Katholieke doctrine.
Maar ook dit liep niet zo vlot en leidde tot het ontstaan van een tijdelijk derde patriarchaat, namelijk die van Amid (Diyarbakir).
De metropoliet van Amid, Jozef, bekeerde in 1672 tot het katholicisme mede door Franse missionarissen. De toenmalige patriarch van Mosul, Eliya X Yohannan Marogin, had zijn ongenoegen hierover geuit en eiste om zich terug te bekeren.
Jozef weigerde zich terug te bekeren en werd in 1681 met steun van Rome aangesteld als een onafhankelijke patriarch van Amid en werd door de Turkse autoriteiten na enkele conflicten ook als dusdanig aanvaard.
Jozef droeg de patriarchale titel Jozef I en heeft in totaal drie patriarchen en een patriarchale administrator als opvolgers gehad voor het tijdelijke patriarchaat van Amid (Diyarbakir).
Het patriarchaat van Amid heeft in totaal 146 jaren bestaan naast dat van Mosul en Kochanes. In 1827 werd het patriarchaat van Amid echter opgeschort door Rome, daar al hun hoop gevestigd werd op een ultieme poging om het Mosul patriarchaat te verenigen met de Rooms-Katholieke Kerk.
Vereniging met de Rooms-Katholieke Kerk
Waar de gepoogde vereniging met de Rooms-Katholieke kerk in 1552 mislukte, zag het er naar uit dat een uiteindelijke vereniging in het begin van de 19e eeuw gerealiseerd ging worden.
Eliya XII Denha (1722-1778), patriarch van Mosul, werd na zijn dood opgevolgd door zijn neef Eliya XIII Isho’yahb.
Eliya XIII Isho’yahb bekeerde zich samen met zijn neef Yohannan III Hormizd tot het katholicisme, maar na zijn aanstelling als patriarch verliet hij opnieuw de Rooms-Katholieke doctrine.
Als reactie hierop werd Yohannan III Hormizd door Rome aangeduid als patriarchale administrator van Mosul in 1780.
Yohannan III Hormizd was gedurende een turbulente halve eeuw patriarchale administrator van Mosul. In 1830 werd hij uiteindelijk aangesteld als patriarch van de Chaldeeërs en werd hiermee de eerste patriarch van de Chaldeeuws-Katholieke Kerk van het Oosten.
Een katholieke Kerk van het Oosten was pas in 1830 een feit.
[1] Wilmshurst, D., The Martyred Church, A History of the Church of the East, East & West Publishing Ltd, Londen, 2011, 522 pagina’s, (zie hoofdstuk 8).